maden kruipen door jouw afgedankte gedachten en verlangens
tussen die troep en vliegen ligt je moeder die toen nog prinses was
en je vader die toen nog koning was en je blauwe met rode fiets
met de grote jongen uit de straat die toen nog grassprietjes rookte
'wil je nog een stukje worst jongeman?' zoals de slager tegen je fluisterde
moeder met haar kroontje legde je toen je eerste levensvraag voor
'wat zeg je dan?' 'gatver' en je spuugde hem uit in je kleine handje
herinneringen verdrongen de dingen die er echt aan toe deden
toen pijn en verdriet net zo gewoon werd als geluk en sokken
eens een dief altijd een dief, zei je opa tegen de groezelige spiegel
tegen zichzelf of de spiegel die hem zijn jeugd wilde afnemen
hij zuchtte en murmelde iets als: och jongen, als het toch aan mij lag
woorden die je inpakten zoals de slager deed met zijn vieze worst
opa keek weer in zijn groezelige en spiegel en zuchtte nog eens
de koning zei dat hij zuchtte als een oude man die de wereld droeg
pas toen je zonder stoel bij de kast met wodka en sherry kon
snapte je dat de koning niet altijd gelijk had en je opa soms wel
je snapte dat je opa zuchtte omdat de wereld hem net zo verpletterde
als jij.